In gesprek met … Van Steenbergen

Ton Van Steenbergen

Tekst en fotografie (tenzij anders aangegeven): Mélanie Struik
afb. 1. Ton van Steenbergen voor zijn Kunstzaaltje.

Het is de langste dag van het jaar. Na een heel warme week is de overgang groot. Met 16 graden en een paraplu loop ik door het centrum van Boskoop naar het huis van Ton van Steenbergen, kunstschilder en kunstenaar van de maand juli 2021 bij Kunstuitleen Voorburg. Ik stuit op een klein doch fijn pand waar zijn werken mij al toelachen. Ton heeft net zijn voorhuis, een oud kruidenierswinkeltje, omgebouwd tot een Kunstzaaltje, zoals hij zal vertellen, een soort galerie, waar iedereen tussen 10 en 17 uur binnen kan lopen, tenminste: als hij dan thuis is (afb. 1). Zijn nieuwe werkplek – zijn echte atelier – bevindt zich nu achter deze ruimte (afb. 2, 3, 4). Een mooiere binnenkomst bij een kunstenaar, meteen ‘in zijn werk’, is niet denkbaar, toch?

Ik krijg meteen een rondleiding door voor- én achterhuis, met uitzicht op de Gouwe. Immense boten komen hier langs, terwijl juist dit stukje van de Gouwe een versmalling vertoont: Het nauw van Boskoop. Toch kunnen hier nog boten van 100 meter langs. We maken nader kennis, ik word van koffie voorzien en in het atelier gaat mijn laptop open.

afb. 2 t/m 4. Kunstzaaltje en achterliggend atelier.

Het kunstenaarschap was voor Ton niet direct de gedroomde toekomst. Het was zijn mentor op de middelbare school die hem – toen Ton geslaagd was – zei dat hij ook naar de Kunstacademie kon. En zo ging Ton in Den Haag studeren aan de Koninklijke Academie voor beeldende kunsten, waar hij in 1985 afstudeerde. Hij komt ook niet direct uit een gezin waarin kunst een grote rol speelde. Wel kreeg hij op zijn twaalfde een doosje olieverf waarmee hij zijn eerste olieverfschilderijtje maakte. “Dat was wel een ontdekking, dat ik zelf een schilderij kon maken, want ik knutselde wel al veel. Toen ben ik op zoek gegaan naar allerlei andere materialen om te kijken wat ik daarmee kon doen en dat proces is nooit meer gestopt.”

“Ik hield als kind al van lezen en van geschiedenis. Vroeger thuis waren we lid van de Christelijke boekenclub. In de kast stond een boek met de titel Spiegel van staaten en steden. Daarin maakte je een rondreis door Europa en Marokko, met illustraties van Anton Pieck. Daar zat ik veel in te kijken al voordat ik kon lezen. Via illustraties in bladen en boeken heb ik een liefde voor afbeeldingen overgehouden. Ik bleek visueel ingesteld, een ‘plaatjes-mens’. Een plaatje neemt je mee naar een andere wereld. Het moet overigens wel met de hand gemaakt zijn, in fotografie ben ik niet geïnteresseerd.”

“Als middelbare scholier ging ik zelf naar het museum en nam mijn vader mee. Meestal is dat andersom. Het eerste museum dat ik bezocht was het voormalige Catharinagasthuis in Gouda, wat nu Museum Gouda is. We woonden in Waddinxveen en daar kon ik op de fiets naar toe. Dat vond ik een heel leuk museum, heel gevarieerd. Het had stijlkamers uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw en een authentiek klaslokaal. Het was ooit een ziekenhuis geweest, ook voor geesteszieken, en je kon nog de hele krappe ‘dolcellen’ zien waarin de patiënten toen werden opgesloten.”

“Er was ook werk te zien van de zestiende-eeuwse Crabeth-broers, de glasschilder-kunstenaars, beroemd geworden door hun gebrandschilderde ramen voor de Sint Janskerk in Gouda. Daar komen nog steeds veel mensen op af. Het Catharinagasthuis had ook een mooie collectie schilderijen uit de late renaissance en boven op zolder had je de Paul Arntzenius-collectie, zo’n zestig tot zeventig schilderijen van schilders van de Haagse school als Jan Hendrik Weissenbruch (1924-1903) en Anton Mauve (1838-1888; afb. 5).”

afb. 5. Anton Mauve, Morgenrit langs het strand, 1876, olieverf op doek, 45 × 70 cm., Amsterdam, Rijksmuseum

“In het museum hangen ook werken van Franse Barbizonschilders als Jean Francois Millet (1814-1875) en Charles Francois Daubigny ( 1817-1878). Barbizon was een plaatsje bij Fontainebleau in Frankrijk, niet ver van Parijs, waar deze schilders voor het eerst ‘en plein air’- buiten – gingen schilderen. Dat kon omdat inmiddels olieverf in tubes was uitgevonden; vóór die tijd moesten de poederpigmenten met een hechtend bindmiddel in de ateliers gemengd worden. Kunstverzamelaar Paul Arntzenius (1883-1965) schonk zijn collectie aan het Catharinagasthuis. Hij schilderde zelf ook een beetje maar werd niet zo bekend als zijn oudere neef Floris Arntzenius (1864-1925), een Haagse schilder, bekend van de Spuistraatschilderijen (afb. 6).”

afb. 6. Floris Arntzenius, Spuistraat, c. 1900, olieverf op doek, privécollectie.

En zo ging Ton in 1980 naar de Academie voor beeldende kunsten in Den Haag. Het werd de richting ‘vrij tekenen en schilderen’. “Toen ik op de Academie zat, had je twee groepen docenten: de ouderen die gericht waren op het ontwikkelen van de schilder- en tekenkundige vaardigheden bij de studenten, vanuit een meer traditionele academische opvatting over kunst, en de jongere modernere docenten meer gericht op de conceptuele kunst. Daarin is het idee het belangrijkste en de uitvoering daaraan ondergeschikt. De Academie vond dat ze moest vernieuwen, het imago moest een duw richting nieuw en eigentijds krijgen.”

“Ik kwam er echt voor de traditionele academische richting, gericht op de technische uitvoering. Voor mij moet er toch een zekere mate van technische vaardigheid in een werk zitten zodat je niet gestoord wordt in de beleving. Het gaat om een evenwicht tussen idee en uitvoering. Vergelijk het met muziek maken: als je een foute noot aanslaat, stoort dat, dan komt het niet over. Of vergelijk het met een tekst vol taalfouten, dat doet afbreuk aan de inhoud. Als een idee interessant is maar belangrijker wordt dan de uitvoering, komt wat je wil zeggen ook niet over. Wat mij betreft zit daar een kwalitatieve ondergrens aan. Wat je ook al langer ziet in de conceptuele kunst is dat een kunstenaar het ‘maken’ compleet uitbesteedt. Voor mij is die kunst dan leeg geworden.”

“Eigenlijk is er onder invloed van het Modernisme al een kleine 100 jaar een schisma tussen de conceptuele richting en de traditionele richting. Voor mij zijn het twee gescheiden werelden. Je ziet nu weleens tentoonstellingen waarin men een poging doet ze te combineren. In Kunstenaarssociëteit Pulchri in Den Haag, waar ik lid van ben, zag ik laatst een combinatie van een werk gemaakt van neonbuizen naast een stilleven. Of neem een punkband naast het Concertgebouworkest. Voor mij zijn dat appels en peren. Je kunt eindeloos discussiëren of een videokunstwerk naast een werk in de vijftiende temperatechniek elkaar afbreekt of versterkt. Doordat kunst zo uiteenlopend is geworden, vind ik het vaak een ratjetoe worden waar ik niet gelukkig van word.”

“Op de Academie heb ik veel gehad aan docenten als Jan van Spronsen en Rien Bout (afb. 7 en 9). Zij gaven tekenen. Aan Hans van der Lek heb ik ook goede herinneringen. Elke centimeter van zijn werk werd goed uitgevoerd en hij was ook niet wars van experimenten in vormentaal, zoals werken met airbrush – een verfspuit – of het verwerken van zand (afb. 8). En dan hadden we nog Simon Koene. Zijn grafisch werk is opgenomen in het archief van het Rijksmuseum. Hij gaf aquarel en is grote kenner van de kunstgeschiedenis. Ik heb er een fijne tijd gehad. Ik kon er zonder zorgen vijf jaar lang schilderen. Eigenlijk heel luxe.”

“In 1985 studeerde ik af. Toen moest ik met mijn vaardigheden geld gaan verdienen. Ik heb nog een jaar een avondopleiding beeldende vorming gedaan om les te kunnen geven en even overwogen om een opleiding tot restaurateur te doen, maar dat laatste was te duur. Ik ging meteen één avond les geven bij de Centra voor Kunstzinnige vorming (CKV) in Waddinxveen en in Alphen. En ik ben met een mapje eigen werk een ronde gaan maken langs reclamebureaus. Ik bood me aan als illustrator. Dat heb ik tien jaar als freelancer gedaan, voor allerlei bureaus. Ik maakte omslagen van verpakkingen voor hondenvoer én omslagen voor de Elsevier. Voor dat blad illustreerde ik ook artikelen.”

“Op de eindexamenexpositie – in 1985 – kwam galerie Albrecht uit Delfshaven in Rotterdam met de vraag of ik bij hen wilde exposeren. Daar zei ik natuurlijk ja op en van begin af aan heb ik daar goed verkocht. Ik had er ook elk jaar een grote overzichtstentoonstelling en ben vijftien jaar aan de galerie verbonden geweest. Toen Galerie Albrecht stopte, ben ik overgestapt naar Kunstzaal van Heijningen op het Noordeinde in Den Haag. Daar hangt eigenlijk altijd wel werk van me. In september is er weer een tentoonstelling waar ik samen met twee anderen zal exposeren. Mijn klanten zijn particulieren die mijn werk gewoon mooi vinden en dat graag in huis willen hebben.”

“Er is een aantal onderwerpen dat bij mij steeds terugkomt zoals dieren en stadstaferelen. De verweerdheid van dingen fascineert me ook. Objecten krijgen dan een soort patina, een verkleuring. Ik schilder oude boeken, omdat daar zichtbaar de tijd over heen is gegaan (afb. 10). Het gaat altijd over iets dat ik gezien heb. Dan ga ik daarnaar terug om wat schetsen te maken.”

afb. 10. Ton van Steenbergen, Oude boeken in het antiquariaat in Leiden, 2020, acryl, 50 × 60 cm.

“Ik schilder het licht op de dingen óf ik schilder het ding. Bij het schilderij met de kat gaat het over het licht, het intieme (afb. 11). Bij het werkje met het geitje als onderwerp gaat het meer over het contrast tussen het stro, het harde ervan, en de zachtheid van de vacht van het geitje. Die vacht moet je met je vingers kunnen indrukken (afb. 12). Of het licht nu valt op een straat in Den Haag of op een geitje, het gaat om wat licht doet met vorm en kleur. Zie je een zelfportret van Rembrandt dan zie je de pasteuze huid van het schilderij en de huid van de man zelf. Zie je het Meisje met de parel van Vermeer dan gaat het helemaal niet om de huid van de vrouw, maar om de val van het licht.”

“De werking van het materiaal op het doek of het paneel moet passen bij het onderwerp. Olieverf doet iets heel anders met een voorstelling dan – bijvoorbeeld – tempera, een oude techniek. Voor een goede uitdrukking gebruik ik dan ook vele technieken, dat behoedt me ook om niet in een sleur te vervallen. Ik teken, schilder en aquarelleer en soms meng ik deze technieken. Ik gebruik als materialen daarvoor potlood, olieverf, aquarelleerverf, ei-tempera en caseïne-tempera. (afb.13)

afb. 13. Ton van Steenbergen, Veldbloemen, 2021, caseine tempera op doek, 40 × 50 cm

“Verf is de combinatie van pigment en bindmidddel (afb. 14). Dat bindmiddel is nodig voor de hechting aan het pigment en aan de ondergrond. Aquarelleerverf heeft Arabische gom als bindmiddel, olieverf een drogende olie, zoals lijnolie. Voor tempera is ei-geel het bindmiddel. Dat laatste bestaat uit een natuurlijke emulsie van olie en water, waar je ook nog water aan toe kunt voegen om te verdunnen terwijl het toch een vette verf blijft. Eigenschap van tempera – die ik zelf maak – is dat het heel snel droogt en daardoor op het paneel lastig mengt; op het palet lukt dat me trouwens wel (afb. 15). Je brengt de verf met hele kleine streepjes tegen elkaar aan op. Door verschillende tonen van één kleur te gebruiken kun je schaduw creëren. Olieverf droogt weer veel langzamer en mengt heel goed op het paneel of doek.”

“Ik gebruik ook caseine-tempera (afb. 16). Dat is een aan ei-tempera gelieerd materiaal, een melkproteïne. Als je uit melk alle vet haalt, hou je caseïne over. Dat kun je laten ‘gellen’ door er ammonia aan toe te voegen. Voordat de latex muurverf bestond, gebruikten huisschilders dit ook, het was goedkoop en sterk. Een schilderij zet ik bijvoorbeeld op in die sneldrogende caseine-tempera. Vervolgens maak ik een emulsie van ei en olie, een vette smeuïge tempera, en daar schilder ik dan verder mee. Dan krijg je meer dieptewerking, want ei-tempera is van zichzelf mat en heeft een plattere uitstraling. Door het feit dat ei-tempera zo snel droogt geeft het veel scherpte aan wat je opzet. Het is als het verschil tussen een houtskooltekening en een pentekening. Die laatste vraagt ook veel meer precisie. Schilderen met olieverf geeft een heel ander effect. Kleuren vervloeien, contouren vervagen. Dat geeft een zekere zachtheid, dat brengt het materiaal met zich mee. En die koop ik gewoon in tubes.”

“Soms ben ik een maand bezig met een werk en soms is het in één dag klaar, bijvoorbeeld als ik buiten werk. Inspiratie haal ik uit van alles en als het om collega’s gaat is het breed: Van Vermeer en Rembrandt tot Nederlandse realisten als Jan Mankes, Pyke Koch, Herman Berserik (afb. 17). Maar ook werk van de Franse schilders Édouard Vuillard en Balthus en hedendaagse realisten als de Amerikaanse schilder Andrew Wyeth (1917-2009; afb. 18). Dat was ook een temperaschilder. En verder alle grote renaissancenamen.”

“Ik heb altijd kunnen leven van mijn werk als docent én uitvoerend kunstenaar, zij het wel dat mijn vrouw ook werkt. Ik heb goede tijden gehad en ook slechte, zoals het afgelopen corona- jaar, dat was slecht. Als kunstenaar heb je nooit de zekerheid of wat je maakt ook wordt opgepikt. Pas terugkijkend kun je zeggen dat het weer aardig is gegaan. Er zijn in de loop der tijden ook wat galerieën weggevallen. Naast Kunstzaal van Heijningen hangt er nu ook werk in Museum Meulman in Appingedam. En ik verkoop en verhuur mijn werk natuurlijk ook al tien jaar via Kunstuitleen Voorburg. In het verleden deed ik veel illustratiewerk in opdracht. Als ik nu een opdracht krijg gaat het om een portret of om een dier in portret.”

“Op een gegeven moment liep het illustratiewerk terug. Dat werken onder de druk van deadlines vond ik ook niet meer fijn. Toen ben ik daarmee gestopt en heb ik het aantal uren lesgeven opgevoerd naar vier avonden en één hele dag per week. Dat ben ik overigens nu weer aan het afbouwen: naar anderhalve dag en alleen overdag. En af en toe illustreer ik nog wel, bijvoorbeeld voor een boekomslag en nu voor een eigen projectje.”

“Ik maak een boekje voor mijn kinderen en zussen. Ik ben in rijks- en streekarchieven op zoek gegaan naar gebeurtenissen uit het verleden van de beide takken van mijn familie. Ik kwam van alles tegen en het ging terug tot de zeventiende eeuw: van een voorvader die zijn vrouw vermoordde tot een voorvader die ten strijde trok tegen Rusland onder leiding van Napoleon. En een voorvader die in de Tweede Wereldoorlog is gefusilleerd. Daarover schrijf ik verhaaltjes – één per bladzijde – die ik op de andere pagina illustreer. Vaak gaat het over geweld omdat politie- en justitiearchieven goed bewaard zijn gebleven. Het is weer even heel wat anders en ik geniet er van omdat ik zaken kan tekenen die ik anders niet zo gauw zou oppakken. Verdere concrete plannen voor de toekomst heb ik niet anders dan dat ik blijf zoeken naar intrigerende voorstellingen en voor mij interessante variaties in schildertechniek.”

In juli exposeren wij nieuwe schilderijen van Ton van Steenbergen, waaronder afbeelding 10 t/m 13, in de Kunstuitleen.

Verantwoording afbeeldingen:
afb. 5: https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Bestand:Anton_Mauve_-_Morgenrit_langs_het_strand.jpg#/search
afb. 6: https://nl.wikipedia.org/wiki/Spuistraat,_Den_Haag_(Arntzenius)#/media/Bestand:Arntzenius_Spuistraat_Den_Haag.jpg
afb. 7: https://stillevenindemesdagzaal.wordpress.com/kunstenaars-l-s/jan-van-spronsen/
afb. 8: https://www.simonis-buunk.nl/kunstwerk/hans-van-der-lek-schilderij-stilleven/6298/
afb. 9: https://www.rienbout.nl/collectie
afb. 17: https://rkd.nl/nl/explore/images/184640
afb. 18: https://www.artsalonholland.nl/meesterwerken/christinas-wereld-andrew-wyeth

Nieuwsbrief
Kunstuitleen Voorburg
ontvangen

* verplichte velden


Nieuwsbrief archief

Site by Alsjeblaft!